
PRELUDE
voor gemaskerd martelmormel en haat ophoestend gepeupel
’t zijn zware tijden maar de tijd kent geen meervoud.
het ontij dwarrelt neer en wij vrezen dit zijn speldenprikken
waarmee we in een enkelvoud van plaats het einde willen
schikken als vlinder in dit kastje vast en veelkleurig
ten toon gespreid. ergernis slaat dan de vleugels uit
en kosmisch vrij van ons. wie kent nog de warme ogen
die ooit de onze waren? er fladdert wat, laat dat maar liefde zijn.
eclips roept men en zeept verklaring in. anaal schaduwspel.
van het vergeten komt er nooit een wetenschap. geschiedenis
spuugt schuld op lijken die men niet wil zien. men blust
het lijden met de olie van volledigheid, verslag, heelal.
eenzaamheid is wat altijd de ziel der mensen branden zal:
het ene is het al, het andere wordt nooit je eigen hel
en beiden is het niets. zwijg maar. stille adem was er al
voordat het woord bij god begon aan dit oneindige
verval.