<Barthes-Réquichot (22) | nawoord |
// Réquichot Rotbak dag 27 – de broeihaard is pluizig en groen
De tekst die Roland Barthes schreef voor de Catalogue Raisonée (La Connaissance – Weber, Brussel 1973) van het oeuvre van Bernard Réquichot is geen betoog of essay uit 1 stuk maar bestaat uit een verzameling autonome bestanddelen, gedachten bij het werk in de tekstuele gedachtenbak gegooid alwaar zij zelf een soort Reliquaire zouden vormen voor de dode auteur.
Nu we die bak al ’s doorwoeld hebben, blijkt echter niets minder waar te zijn, want Barthes over Réquichot lezen bleek vooral een oefening in Barthes lezen te zijn. De auteur Réquichot die in symbiose leefde met de schilder werd vakkundig het zwijgen opgelegd. Ook in dit laatste deel, waarin de kritische autoriteit Barthes met tegenzin maar uiterst oprecht de naam ‘Réquichot’ teruggeeft aan de onvermijdelijke vergetelheid…
de signatuur
Réquichot
Het is nu enige tijd al dat ik niet over Réquichot maar rond hem schreef; de naam “Réquichot” is het embleem geworden van mijn huidige schrijven; ik hoor er niets in buiten de vertrouwde klank van mijn werk; ik zeg Réquichot zoals ik eerder Michelet zei, Fourier of Brecht. Nochtans is het, ontdaan van dat gebruik (zoals elke naam) een vreemde naam: zo Frans, plat zelfs, maar toch is er door zijn slepende klank, door het diminutief op ’t einde iets gulzigs ( ‘quiche’), iets boers (‘galoshe’ : klomp) en iets kameraadschappelijks (‘petiot’: kleintje) in: het is wat de naam van een goede klaskameraad. Die instabiliteit van de hoofdbetekenaar (de eigennaam) kunnen we overdragen op de signatuur. Om de wet van de handtekening te ondermijnen moeten we die misschien niet opheffen om ons een anonieme kunst voor te stellen; het volstaat om haar object te verplaatsen: wie tekent er wat? Waar eindigt mijn handtekening? Op welke drager? Op het doek (zoals in de klassieke schilderkunst)? Op het object (zoals in de ready made)? Op het evenement (zoals in de happening)? Réquichot heeft duidelijk dat eindeloze van de signatuur gezien waar de toe-eigeningslink wordt gelost, want naarmate de drager vergroot merkt de signatuur zich af van het subject: signeren wordt louter doorsnijden, zichzelf afsnijden, de ander afsnijden. Waarom, zo dacht Réquichot, kan ik niet buiten mijn doek ook, het besmeurde blad signeren of zelfs het voetpad waarop ik het geplakt zag? Waarom mijn naam niet op de bergen zetten, de koeien, op de kranen, de schoorstenen van de fabrieken (Faustus)? De signatuur is niet meer dan het weerlicht, de inscriptie van het verlangen: de utopische en liefdevolle verbeelding van een maatschappij zonder kunstenaars (want de kunstenaar zal altijd vernederd worden) waar eenieder toch de objecten kon signeren met zijn genot? Réquichot was, héél alleen, voor een ogenblik de voorafschaduwing van deze sublieme maatschappij van amateurs. De handtekening van Réquichot (h)erkennen is niet hem toelaten tot het culturele pantheon der schilders, het is zich ontdoen van een bijkomend teken in de rotzooi van de immense Tekst die zich onafgebroken schrijft zonder oorsprong en zonder einddoel.
Franse tekst:
commentaar
het ligt uiteraard in onze bedoeling om de imaginaire utopie aan het einde van de weg van Réquichot die bij Barthes voortdurend als een débacle wordt voorgesteld, het onvoorstelbare van een maatschappij van amateurs van haar imaginaire en utopische karakter te ontdoen, om zodoende duidelijk te maken dat die van kunstenaars bevrijdde wereld van liefhebbers niet alleen een realistische wenselijkheid is, maar ook een onvermijdelijke toekomst, en dat, als we die toekomst ietwat behaaglijk en comfortabel voor de overlevenden willen inrichten we ons best bewust zouden worden van die onvermijdelijkheid en dat niet willen blijven zien als het nihilistische doemscenario dat zelfs Nietzsche nog de geniaal-elitaire moed in de schoenen deed zinken.
aan het slot van deze erg voorlopig becommentarieerde vertaling die nog een heel pad voor zich heeft, en op het einde van de Internationale Dag van de Vrouw is het gepast om hier te onderstrepen dat de onvermijdelijke neergang van de autoritaire ‘Auteur’ en van de als genie vereerde ‘Kunstenaar’ de neergang is van een louter mannelijk ingericht ideaal waar tot in de fijnste vertakkingen van het protocol dat een individu dient te ondertekenen met haar bloed, dat er in dat Faustiaans pact waar gans de artistieke sector nu nog op teert, er absoluut geen plaats was, noch is voor een vrouwelijke aanwezigheid, dat gans de creatieve productieketen een uitgesproken mannelijke signatuur draagt, en dat het een uitgesproken ontologisch-ideologisch vertekend bolwerk blijft, een rottende en alom imploderende Platoonse mancave waarin vrouwen hooguit tijdelijk getolereerd worden.
ook wat dat betreft is er, en bij Hecate: gelukkig maar, absoluut geen redden aan en absoluut geen weg terug.
allez vooruit!