Categorieën
journal intime Kathedraalse Leer lyriek Proza Vertalingen - Bewerkingen

journal intime #131

jt131 – avec de sinistres pirouettes – ROOFKUNST

Brief aan een waarzegster (2)

De emotie van het weten werd gedomineerd door het gevoel van de eindeloze clementie van het bestaan1Ik kan het niet helpen. Ik had dit gevoel voor haar. Het leven was goed omdat deze helderziende er was. De aanwezigheid van deze vrouw was voor mij als opium, zuiverder, lichter, een weinig minder potig dan dat. Maar veel dieper en breder, zij opende andere bogen in de cellen van mijn geest. De actieve staat van spirituele uitwisselingen, de uitslaande brand van directe en minuscule werelden, de nabijheid van oneindige levens die deze vrouw voor mij openstelde, toonde mij eindelijk een uitweg uit het leven, een reden om in de wereld te zijn. Want het leven is enkel acceptabel als men het gevoel heeft groot te zijn, als men zich aan de oorsprong der fenomenen voelt, althans van een bepaald aantal daarvan. Zonder de kracht van de expansie, zonder een zekere dominantie over de dingen, is het leven onverdedigbaar. Er is maar één ding opwindend in de wereld: contact met de krachten van de geest. Bij deze zieneres doet zich echter een nogal paradoxaal fenomeen voor. Ik voel niet langer de behoefte om krachtig te zijn, of groots, de verleiding die het op mij uitoefent is straffer dan mijn trots, een vluchtige nieuwsgierigheid is voor mij genoeg. Ik ben bereid voor haar afstand te doen van alles: trots, wil, intelligentie. Intelligentie, vooral. De intelligentie die al geheel mijn trots uitmaakt. Ik heb het hier uiteraard niet over de logische wendbaarheid van de geest, of over de kracht om snel te denken, om snelle schema’s in de marges van het geheugen te schetsen. Ik heb het over een vaak langdurige penetratie, die zich niet hoeft te concretiseren om voldoening te geven en die duidt op diepe inzichten van de geest. Het is op het vertrouwen in deze penetratie op klompvoeten die meestal zonder grond is (een vertrouwen dat ik zelf niet bezit), dat ik altijd om krediet heb gevraagd, dat men mij honderd jaar krediet geve en tevreden zou zijn met stilzwijgen de hele tijd . Ik weet in welk voorgeborchte ik deze vrouw kan vinden. Ik spit een probleem uit dat mij dichter bij het goud brengt, bij elke subtiliteit, een abstract probleem zoals een pijn die geen vorm heeft en die trilt en verdwijnt bij contact met het bot.. Mij kon er niets slechts te beurt vallen van dat starre blauwe oog waardoor u mijn noodlot inspecteerde.

Het hele leven werd mij als het gezegende landschap waar de dromen zich omdraaien en zich presenteren met het gelaat van ons ‘ik’. Het idee van absolute kennis valt samen met het idee van de absolute gelijkenis van het leven met mijn bewustzijn. En ik putte uit deze dubbele gelijkenis het gevoel van een zeer nabije geboorte, waarbij u de vergevingsgezinde en goede moeder van mijn lot was, hoewel dat daarvan afweek. Niets leek mij nog mysterieus aan deze abnormale helderziendheid, waarbij de gebaren van mijn vroegere en toekomstige bestaan aan u werden afgeschilderd met hun van waarschuwingen en verbanden zwangere betekenissen. Ik voelde mijn geest communiceren met de uwe omtrent de figuur van die waarschuwingen.

Maar gij, mevrouw, wat is toch die vuurworm die plotseling in u kruipt, en door welke kunstgreep uit welke onvoorstelbare sferen? want u ziet, en toch is er dezelfde ruimte uitgespreid om ons heen.

Het verschrikkelijke, mevrouw, zit hem in de onbeweeglijkheid van deze muren, van deze dingen, in de vertrouwdheid van het meubilair dat u omringt, de accessoires van uw waarzeggerij, in de stille onverschilligheid van het leven waar u aan deelneemt net zoals ik.

En uw kleren, mevrouw, die kleren die een persoon raken die ziet. Uw vlees, al uw functies eigenlijk. Ik kan niet wennen aan het idee dat u onderworpen bent aan dezelfde voorwaarden van Ruimte, van Tijd, dat er lichamelijke benodigdheden op u wegen. Je zou te licht moeten zijn voor de ruimte.

En anderzijds leek u mij zo mooi, zo menselijk gracieus, zo alledaags. Mooi als eender welke vrouw waarvan ik het brood en de spasme opwacht en dat ze mij tot naar een lichamelijke drempel tilt.

In mijn ogen bent u grens- en bodemloos , absoluut, diepgaand onbegrijpelijk. Want hoe komt u in het reine met het leven, u die de gave van het zicht bij de hand heeft? En deze lange, geheel verenigde weg waar uw ziel als een pendel rondwaart, en waar ik zo duidelijk de toekomst van mijn dood zou lezen.

Ja, er bestaan nog mannen die de afstand van het ene gevoel tot het andere kennen, die weten hoe ze etages en haltes kunnen creëren voor hun verlangens, die weten hoe ze afstand kunnen nemen van hun verlangens en hun ziel, om er dan valselijk in op gaan als overwinnaars. En er bestaan denkers die hun gedachten pijnlijk omcirkelen, die voorwendselen in hun dromen introduceren, er bestaan nog geleerden die wetten blootleggen met grimmige pirouettes!

Maar gij, verafschuwd, veracht, verbluffend, gij steekt het leven in brand. En zo staat het rad van de Tijd in één klap in vuur en vlam om de hemel te doen kraken.

U neemt mij op even klein, weggevaagd, verworpen, en net zo wanhopig als uzelf, en u tilt mij op, u verwijdert mij van deze plek, van deze valse ruimte waar u niet eens meer gebaart van te leven, aangezien u al het membraan van uw rust hebt bereikt. En dit oog, deze blik op mezelf, deze enkele troosteloze blik die heel mijn bestaan is, u vergroot het en laat het op zich omdraaien, en ziedaar hoe een lumineus ontluiken ontstaat uit geneugten zonder schaduwzijden die mij doen herleven als een mysterieuze wijn.

Antonin Artaud – uit L’ Art et la Mort (1929) [ARTAUD 1956, p.123-128]
vert.NKdeE 2020 – CC Public Domain

commentaar en suggesties bij deze vertalingen graag naar dirkvekemans@yahoo.com

originele tekst
(https://ebooks-bnr.com/artaud-antonin-le-pese-nerfs-fragments-dun-journal-denfer-lart-et-la-mort/):

L’émotion de savoir était dominée par le sentiment de la mansuétude infinie de l’existence 2Je n’y peux rien. J’avais ce sentiment devant Elle. La vie était bonne parce que cette voyante était là. La présence de cette femme m’était comme un opium, plus pur, plus léger, quoique moins solide que l’autre. Mais beaucoup plus profond, plus vaste et ouvrant d’autres arches dans les cellules de mon esprit. Cet état actif d’échanges spirituels, cette conflagration de mondes immédiats et minuscules, cette imminence de vies infinies dont cette femme m’ouvrait la perspective, m’indiquaient enfin une issue à la vie, et une raison d’être au monde. Car on ne peut accepter la Vie qu’à condition d’être grand, de se sentir à l’origine des phénomènes, tout au moins d’un certain nombre d’entre eux. Sans puissance d’expansion, sans une certaine domination sur les choses, la vie est indéfendable. Une seule chose est exaltante au monde : le contact avec les puissances de l’esprit. Cependant devant cette voyante un phénomène assez paradoxal se produit. Je n’éprouve plus le besoin d’être puissant, ni vaste, la séduction qu’elle exerce sur moi est plus violente que mon orgueil, une certaine curiosité momentanément me suffit. Je suis prêt à tout abdiquer devant elle : orgueil, volonté, intelligence. Intelligence surtout. Cette intelligence qui est toute ma fierté. Je ne parle pas bien entendu d’une certaine agilité logique de l’esprit, du pouvoir de penser vite et de créer de rapides schémas sur les marges de la mémoire. Je parle d’une pénétration souvent à longue échéance, qui n’a pas besoin de se matérialiser pour se satisfaire et qui indique des vues profondes de l’esprit. C’est sur la foi de cette pénétration au pied-bot et le plus souvent sans matière (et que moi-même je ne possède pas), que j’ai toujours demandé que l’on me fasse crédit, dût-on me faire crédit cent ans et se contenter le reste du temps de silence. Je sais dans quelles limbes retrouver cette femme. Je creuse un problème qui me rapproche de l’or, de toute matière subtile, un problème abstrait comme la douleur qui n’a pas de forme et qui tremble et se volatilise au contact des os.. Rien de mauvais pour moi ne pouvait tomber de cet œil bleu et fixe par lequel vous inspectiez mon destin.

Toute la vie me devenait ce bienheureux paysage où les rêves qui tournent se présentent à nous avec la face de notre moi. L’idée de la connaissance absolue se confondait avec l’idée de la similitude absolue de la vie et de ma conscience. Et je tirais de cette double similitude le sentiment d’une naissance toute proche, où vous étiez la mère indulgente et bonne, quoique divergente de mon destin. Rien ne m’apparaissait plus mystérieux, dans le fait de cette voyance anormale, où les gestes de mon existence passée et future se peignaient à vous avec leurs sens gros d’avertissements et de rapports. Je sentais mon esprit entré en communication avec le vôtre quant à la figure de ces avertissements.

Mais vous, enfin, Madame, qu’est-ce donc que cette vermine de feu qui se glisse tout à coup en vous, et par l’artifice de quelle inimaginable atmosphère ? car enfin vous voyez, et cependant le même espace étalé nous entoure.

L’horrible, Madame, est dans l’immobilité de ces murs, de ces choses, dans la familiarité des meubles qui vous entourent, des accessoires de votre divination, dans l’indifférence tranquille de la vie à laquelle vous participez comme moi.

Et vos vêtements, Madame, ces vêtements qui touchent une personne qui voit. Votre chair, toutes vos fonctions enfin. Je ne puis pas me faire à cette idée que vous soyez soumise aux conditions de l’Espace, du Temps, que les nécessités corporelles vous pèsent. Vous devez être beaucoup trop légère pour l’espace.

Et, d’autre part, vous m’apparaissiez si jolie, et d’une grâce tellement humaine, tellement de tous les jours. Jolie comme n’importe laquelle de ces femmes dont j’attends le pain et le spasme, et qu’elles me haussent vers un seuil corporel.

Aux yeux de mon esprit, vous êtes sans limites et sans bords, absolument, profondément incompréhensible. Car comment vous accommodez-vous de la vie, vous qui avez le don de la vue toute proche ? Et cette longue route toute unie où votre âme comme un balancier se promène, et où moi, je lirais si bien l’avenir de ma mort.

Oui, il y a encore des hommes qui connaissent la distance d’un sentiment à un autre, qui savent créer des étages et des haltes à leurs désirs, qui savent s’éloigner de leurs désirs et de leur âme, pour y rentrer ensuite faussement en vainqueurs. Et il y a ces penseurs qui encerclent péniblement leurs pensées, qui introduisent des faux-semblants dans leurs rêves, ces savants qui déterrent des lois avec de sinistres pirouettes !

Mais vous, honnie, méprisée, planante, vous mettez le feu à la vie. Et voici que la roue du Temps d’un seul coup s’enflamme à force de faire grincer les cieux.

Vous me prenez tout petit, balayé, rejeté, et tout aussi désespéré que vous-même, et vous me haussez, vous me retirez de ce lieu, de cet espace faux où vous ne daignez même plus faire le geste de vivre, puisque déjà vous avez atteint la membrane de votre repos. Et cet œil, ce regard sur moi-même, cet unique regard désolé qui est toute mon existence, vous le magnifiez et le faites se retourner sur lui-même, et voici qu’un bourgeonnement lumineux fait de délices sans ombres, me ravive comme un vin mystérieux.

over het journal intime -programma
This image has an empty alt attribute; its file name is ietsanders.jpg

pseudo-code van het programma:

gegeven:
geste: het pad van de primaire, spontane beweging
schrijfleeslus: herhaling van de geste die zich gaandeweg stabiliseert binnen de corridor van de geste
corridor: het tijdruimtelijke vlak waarbinnen de geste zich herhalen kan zoals geprojecteerd op een 2D schrijfvlak
jij, je: een participant aan het journal intime programma

het journal intime is een dagelijks algoritmisch uitgevoerde handeling (functie);

  • je wordt wakker en je doet onmiddellijk dit (géén andere bewuste handeling ervoor): je beeldt jezelf een geste in eventueel gelinkt aan een woord of een frase
  • je neemt de blocnote en initieert de schrijfleeslus
  • je vocaliseert daarbij het woord of de frase
  • als je merkt dat de herhaling zich gestabiliseerd heeft tot een geste
    • neem je jouw vocalisatie voor minstens vier iteraties op
    • teken je de geste
  • je leest in een boek in een vreemde taal (eender welke, niet je moedertaal) tot je een fragment tegenkomt waarvan je denkt dat het kan dienen als 'titel' of 'benoeming' van de geschreeftekende schrijfleeslus

uitvoer van het programma:
– een potloodtekening met een titel in een vreemde taal
– een geluidsopname van vier herhalingen van 1 uitgesproken woord of frase in het Nederlands (met NL tongval)
– (optioneel) een commentaar in proza

de journal intime routine
is een vrij exemplarisch, grafologisch NKdeE-onderzoeksprogramma.
de uitvoer ervan wordt hier gepubliceerd in het Publieke Domein

rev. dv@CGM

Noten[+]

This website uses the awesome plugin.