o wit gordijn dat nu verschijnt,
dat oplicht van het verre weg,
de vage maan en weer valt
in het duister vlak, het dichte donker
vlak bij mij: ademwaas in weke schijn
opgaand van de diep gezonken zon,
nanacht met de verse geur van gras,
zomerstreling die volmaakt gemis
onthult en naakt en mij laat zien
in halen op en dalen neer
al het al dat nergens is,
al het niets dat er nooit was,
al het nu dat nu verdwijnt,
o wit gordijn dat nu verschijnt.