Categorieën
journal intime Kathedraalse Leer Proza

journal intime #93

93 – ouvrir l’attente dans le fermé – GE NI JAA L

8 juni 2020. Ik heb vandaag mijn dagje niet, het loopt niet echt, maar bon we zullen van de nood een deugd maken en pogen enkele algemeenheden over de opzet van mijn werk te verwoorden.
Een korte status quaestionis van de geheel fictieve Gignomenologie, zo u wil. De Gignomenologie is fictief omdat ik die leer nog volop aan het opstellen ben, zo werk ik nu eenmaal: blijven proberen, blijven schrijven tot er wat zinnigs uitkomt, tot het lukt. Aldus hieronder twee pogingen.

Inleiding tot de Gignomenologie: eerste poging.

Het begon al vanochtend. U kan het horen aan mijn uitspraak van het woord ‘geniaal’ in het audioding hierboven. Ik was duidelijk al even wakker, wat tegen de regels van het door mij opgestelde programma is.
Gevolg: en er zit belachelijk veel theater in die uitspraak van het woord ‘geniaal’, een bruisende zee van ironie waarin de tegenstrijdige zingevingen en associaties aan het concept van de genialiteit doorklinken in de functionele herhaling van de klanken. Geheel tegen het opzet van de dagelijkse ochtendroutine in, die wil net de door het bewustzijn nog niet geheel verdrongen ‘droom-modus’ van ons brein capteren door de motoriek van spraak- en handbewegingen het eerste woord dat bij mij opkomt ‘spontaan’, ‘onbedacht’ en ‘in een beweging’ te laten uiten. Je ‘voelt daarbij, dat ‘het werkt’, je ziet ook dat wat je hand aan lijnen neerzet ‘gelijkt’ op wat je mond en andere spraakorganen uiten. Het ‘klopt’, wat er staat. Als ik nu het hierboven bekijk en beluister, moet ik beamen: “ja zo was het”.

Maar met al dat theater kwam daar dus vanochtend niets van terecht.

Nu, niet getreurd, elke, eender welke uitspraak (vocalisatie) is (achteraf extern bekeken) een keuze uit ontelbare mogelijke manieren waarop een woord kan worden uitgesproken. De code van eender welk woord heeft die potentie om als invoer voor een werkende ‘uitspraakopstelling’ oneindig veel variaties van dezelfde uitspraak te genereren.

Inclusief alle ‘foutieve’ en ‘onbegrijpelijke’ manieren van uitspraak, dus ook die van mensen die onze taal niet kennen, de uitspraak van zwakzinnigen, van peuters die hun ouders imiteren zonder te weten wat de betekenis is én van machines die de menselijke spraak kunnen imiteren.

In de praktijk is elk van die mogelijke articulaties van één en hetzelfde woord dan en daar, op die co-ordinaten in de TijdRuimte altijd de enig mogelijke uitspraak, maar dat is dan weer iets voor de determinatiediscussie die zich op een ander niveau afspeelt. Ikzelf discussieer daar niet meer over, ik ga ervan uit dat alles alleen maar zo kan gebeuren zoals het gebeurt, omdat alles met alles verbonden is. Maar dat is dan wat men noemt een ‘filosofische stellingname’.

Terug op dit terrein: anders bekeken kunnen we uit de noodwendige uniciteit van elke uitspraak ook stellen dat de invoer van het woord in een oneindige reeks van mogelijke ‘uitspraakopstellingen’ nooit tweemaal dezelfde zal zijn, al was het alleen maar omdat er steeds een minimaal tijdsverschil zal zijn tussen de herhaalde uitspraak van dezelfde uitspraakopstelling. Echte herhaling, zoals we die meestal denken, dat iets ‘is wat het is’ en dat wat er zo ‘was’ de volgende keer ‘hetzelfde’ is, dat bestaat gewoon niet. Gilles Deleuze schreef er een boek over, “Répétition et Difference”. Ik ga wat hij daarover zegt hier niet herhalen, zo ik dat al zou kunnen.

Nu, de term ‘uitspraakopstelling’ heb ik bewust gekozen omdat het woord vermag te verwijzen naar het gebruik van ‘configuratie’ dus ook in bv. de configuratie van een computer, waarbij dus verschillende onderdelen op welke wijze dan ook, één werkend geheel maken, een ding dat werkt. In dit geval : een ding dat zodanig werkt dat het bij invoer van een woord uit een mensentaal een vocalisatie van dat woord kan genereren.

Ik ben als ik ’s ochtends mijn woordjes herhaal ook zo’n ding dat werkt als uitspraakconfiguratie. Ik herleid mij bewust tot enkel dat, ik reduceer mij tot een functie, een werkend Ding in functie van het onderzoek.
Dat is een gekend en werkend procédé in elke vorm van onderzoek: we maken voortdurend van dergelijke aggregaten of configuraties een abstractie tot de eenheid van een werkend ding binnen een theoretisch model.

Het betreft hier het functionalisme in het humane denken dat (d)evolueerde naar de concretisatie ervan in de object-georienteerde programmatie (in het Engels afgekort tot het letterwoord OOP). We zijn dat heel erg gewend geraakt, dat OOP-denken, omdat we dat kennen en kunnen en we weten dat abstracties nuttig zijn, dat we daar behoorlijk wat aan hebben. Ja, we zijn dat ondertussen zodanig gewend dat we niet meer zonder zouden kunnen in onze voortdurende behoeftebevrediging, het OOP-denken is een vanzelfsprekendheid geworden.

Hans Vaihinger, een Neo-Kantiaans filosoof van wie ik het basisidee overnam, is daar in zijn boek uit “Die Philosophie des Als Ob: System der theoretischen, praktischen und religiösen Fiktionen der Menscheit auf Grund eines idealistischen Positivismus in 1911 heel erg expliciet over: we hebben dingen nodig, we hebben het begrip van een ding nodig waarin het ding altijd hetzelfde is zodat we er op kunnen bouwen.

We leven in een fictie die we zelf hebben aangemaakt en we kunnen niet zonder die fictie want die beschermd ons tegen het al te opdringerige, maar geheel onvatbare ‘echte’.

De basisfuncties van die fictionaliseringsprocessen in ons brein zijn al van bij de geboorte actief, we ‘kennen’ dat ding-dat-werkt al heel vroeg in ons leven: aan de geur van melk in de verte heb je niks, aan een tepel waar melk uitkomt als je zuigt heb je alles. Louter functioneel is het ‘weten’ van de baby, het denken waarvan de uitkomst het ‘weten’ was, dat het uitmondt in de vanzelfsprekendheid van het gedrag.

Van het ogenblik dat je iets echt ‘kent’ als ding-dat-werkt ben je het evenwel meteen ook vergeten, want dan neemt je gedrag het over door ‘normaal’ te reageren op de invoer. Tepel=melk=lekker dus zuigen maar.

We kunnen het niet vaak genoeg herhalen: de finaliteit van elke vorm van denken is de vanzelfsprekendheid in het gedrag. Iets wat ‘vanzelfsprekend’ is, heeft geen uitleg meer nodig, het bevrijdt ons van de noodzaak om te moeten denken om te bereiken wat onze behoefte bevredigt.

Want de taal was in evolutionair opzicht de ‘oplossing’ voor de intrinsieke ‘zwakheid’ van het menselijke dier. Door taal te leren konden we onze ‘roedel’ beter en efficiënter maken en konden we de andere dieren die qua slagkracht veel sterker waren ’te slim afzijn’. De taal was geen geniale uitvinding van één of ander mythische ‘Benoemer’ van de dingen zoals Plato, één der grootste ideologen van het Zijn en de Dingen nog beweerde, maar een levensnoodzakelijke emergentie voor onze voorouders. Puur natuur.

Maar goed, die tepel als ding-dat-werkt, het voorbeeld dat ik aanhaalde, dat wordt al heel wat anders wanneer het via de wetenschap het veel complexere ding aangeduid met ‘uitspraakopstelling’ geworden is.

Die heeft nochtans in een functioneel model dezelfde ‘identiteit’ als ‘Ding-dat-Werkt’: het geeft een bepaald soort uitvoer bij een bepaald soort invoer, alleen is de werking zelf duizenden malen complexer.

We merken daarbij op: de tepel is veel ‘echter’, zelfs al werkt het ding soms niet (mama heeft geen melk) want kijk ’s naar die andere ‘dingen’: vooraleer er twee mensen het eens geraken over wat voor Ding er dan wel met het woord ‘geniaal’ wordt aangeduid, zijn we allicht twee levens verder.
We hebben daar gewoon de tijd niet voor dus laten we die dingen voor wat ze zijn en gebruiken we de woorden in de hoop dat iedereen ze min of meer begrijpt. Uiteindelijk kom je dan in de situatie terecht dat er voor elk Ding wel een werking is, maar niemand kan daarvan nog exact zeggen hoe of wat, want alle details daarvan zijn in het ‘vergeten’ van de vanzelfsprekendheid opgelost. O jee: we bedoelen een ding maar het bestaat niet echt want iedereen vult het min of meer anders in en iedereen spreekt het woord ervoor dan ook nog ’s min of meer anders uit.
Je kan alleen indirect nog wijzen naar het Ding. Het Ding dat nooit bestaan heeft, en onbereikbaar is, zoals Kant ten overvloede heeft aangetoont. Wat een soep!

Hoe leer je als peuter je taal? Wel je brabbelt tot je iets vindt dat ‘werkt’. Dat is nu eenmaal de gang van de Natuur: stommelings blijven proberen tot het werkt, tot mama effectief komt als je geheel toevallig iets als mmammmeuh ‘zegt’.

Vanuit de feedback op een signaal komt de eerste recursie op gang, die heel het recursieve leerproces van de taal triggert en in gang zet.

De taal en de dingen die we ermee fabriceren in onze gedachten of via de actieve coderingen in een talig programma genereren op die manier een explosie van complexiteit die oncontroleerbaar is van het moment dat ze hun intrede doen. Veel wetenschappelijke activiteit bestaat er vervolgens net in om die hopeloos complexe taal te omzeilen met gereduceerde taalvormen, formeel taalgebruik, waarvan de wiskunde voor velen dan het nec-plus-ultra is dat voor sommigen zelfs, in de voetsporen van Meester Plato, de status van “enige echte werkelijkheid” voor zich kan opeisen.

Vanuit de psychologie en de eigen ervaring weten we echter dat elke ‘werkelijkheid’ een constructie is, een fictionalisering, een gemaakt ding dat ons psychisch beschermd voor het totaal onleefbare Echte. alleen zijn we nog niet bereid om daar in de andere wetenschappen de nodige conclusies uit te trekken, omdat de mensen daarvan het belang niet inzien en de psychologen zelf eigenlijk ook niet. Het is wat het is, zegt men dan. Men aanvaardt klakkeloos de vanzelfsprekendheid van de taal omdat het-nou-eenmaal-zo-werkt.

Inleiding tot de Gignomenologie: tweede poging.

eenheid – meervoudigheid – totaliteit.
realiteit – negatie -beperking.
substantie – oorzaak – wederkerigheid.


O hemeltje, wat is dat nou weer?

‘Dat’ zijn drie reeksen van categorieën van Kant. Dat zijn dingen die werken die we volgens Kant a priori kennen en gebruiken, zegt Kant. Dat is ook: U, ik en iedereen, want het zijn universele categorieën. Hm. Wel wel.

Van de enkelingen die Kant effectief gelezen hebben, komt er misschien ooit, heel toevallig, 1 iemand uit op deze tekst van mij en die persoon zal zich dan misschien vaag kunnen herinneren wat Kant nou ook weer bedoelde met één van die categorieën. Ikzelf vergeet dat soort indelingen prompt na lezing, mijn geheugen heeft de zaligmakende kwaliteit van een zeef. Maar daar gaat het niet om.

Het punt is dat deze ‘kennisobjecten‘ enkel functioneren binnen een theorie waarin zij welomschreven zijn, binnen een werkend systeem, een programma. Het programma van Kant is, dat wordt alom gezegd, en ik neem dat aan, van een indrukwekkende grootsheid. Op basis van dit systeem, een kritiek van onze manier van denken, komt Kant uiteindelijk tot een ethiek, een kritische bezinning over het juiste handelen (een pracht van een ethiek die iedereen dan op een even indrukwekkende manier volslagen naast zich neer legt, maar bon, ook dat is hier het punt niet).

Dat is een beetje de traditie in de (westerse/academische) filosofie: je bouwt een kennistheoretisch systeem waarmee je aansluit bij een van de lopende ‘ismes’ (realisme, idealisme, rationalisme, vitalisme,…) en daaruit distileer je dan uiteindelijk een ethiek waar je de lezer duidelijk maakt dat we allemaal beter zo en zo zouden handelen en dat en dat zouden doen, en als dat af is, dan mag je sterven: “t was maar een idee hoor en nu ga ik sterven.

Als je zoals ik vaak doe wat grasduint en wat verdwaalt in al die stelsels en ethieken en groots opgezette denksystemen, krijg je echt een verbluffende kijk op wat een menselijk brein allemaal kan verzinnen. De filosofie is een onuitputtelijke bron van zelfbewondering van en voor de ge(d)evolueerde mensaap.

D’r is aan die historische gang van zaken maar 1 minpuntje aan: ‘het zijn allemaal expliciet mannelijke systemen en overal staat het Zijn centraal (de ontologie) en elke versie van het Zijn is ontworpen voor de accommodatie van dat ene Ding, waarvan we ondertussen gezien hebben dat het een fictie is die we enkel gemakshalve een bestaan toekennen omdat we geleerd hebben dat dat nuttig was.

En we belijden dan wel de letter van de wetenschap die ons zegt dat de God van vroeger eigenlijk dood is en het Zijn een fictie, maar we luisteren nauwelijks naar de Geest van die wetenschap laat staan dat onze acties haar Ziel veruitwendigen.

Ik hou ervan om in die zaken de bestaande gang van zaken op geheel experimentele wijze een keer om te draaien omdat op die wijze de humane bias, onze vooroordelen als mens onder de andere dieren, duidelijk aan het licht komt.

Zo maak ik van de evolutieleer graag een devolutieleer: in plaats van een opgang naar de perfectie zeg ik nee, dat klopt niet, als je naar de fysica van de entropie en de negentropie kijkt, is het veel eenvoudiger om in je modelvorming ervan uit te gaan dat de evolutie in feite een devolutie is, een verergering van een toestand, een toename aan entropie, aan chaos.

Dan vallen de noten van de humane bias met tientallen uit de boom, als je er zo mee schudt.
Evenzo vindt ik het in mijn denken interessanter om bij het theoretiseren te beginnen bij de ethiek, bij de vraagstelling: hoe krijgen we dat ding hier aan de praat, hoe zorgen we ervoor dat het allemaal met wat minder geweld en verschrikking kan verlopen. Eigenlijk denk ik als een vrouw, vanuit mijn nestbehoefte. En ik vind dat superfijn, om eerlijk te zijn.

Maar goed, ik dien anderen te overtuigen soms dus doe ik mee aan het taalspelletje en ik beweer ex cathedra iets als hetvolgend :

Geachte collegae, omwille van dat ene schoonheidsfoutje op het blazoen van de filosofie wil de NKdeE een non-filosofie nastreven die het Zijn overbodig verklaart en het Ding slechts wil gebruiken als het zich nuttig weet te maken.
Want als er één fictie mogelijk was die zoveel kan verwezenlijken als het Ding en het Zijn, dan ligt het toch in de aard van het concept ‘fictie’ dat er meerdere mogelijkheden moeten bestaan en dat we die andere mogelijkheden niet hebben onderzocht.
Die rampzalige misser in onze geestesgeschiedenis, in de zo fraai opgestelde laddertjes van Hegel bijvoorbeeld, dat is makkelijk verklaarbaar door de afhankelijkheid die we in de loop der eeuwen hebben opgebouwd van het Zijn en de Dingen in hun steevast mannelijk perspectief.

Onze beginvraag bij dat alternatief onderzoek was aanvankelijk moeilijk te stellen, zonder enig Ding om te beginnen. maar uiteindelijk vonden we toch een eerste formulering die ons vruchtbaar leek: wat gebeurt er als we niet meer vragen naar het ‘wat’ van de dingen, hun existentie (die dus verworpen wordt) maar naar de hoedanigheid van hun gebeuren, het ‘hoe’ ervan.

Hoe werken deze fictieve dingen (als fictie), hoe gebeuren zij als ding binnen de fictie van hun zijn? Deze methode is uiteindelijk – ik zie u instemmend knikken – een geradicaliseerde fenomenologie in de traditie die door Husserl is ingezet, vandaar dat we onze opzet ook een ‘gignomenologie’ zijn gaan noemen: de leer die het “gignomein” (Oud-Grieks voor ‘ontstaan, geboren worden’ )
van de Dingen en het Zijn-als-Fictie onderzoekt en hoe het gebeuren verschijnt aan onze waarneming.
De filosofie zelf wordt in die optiek een soort van historische narratologie, een praktijk die eigenlijk al door Derrida en Deleuze beoefend werd, al waren geen van beiden bereid om die laatste stap te zetten. Zonder het Zijn heeft de Westerse filosofie immers als gesubsidieerd instituut geen bestaansrecht meer.

Vanuit die gignomenologische opzet die we heel stilletjes aan verder willen uitbouwen en intern meer consistent maken, proberen we nu de mogelijkheid van het onmogelijke te verkennen. En dat is niets minder dan een methode om tot een schrift van het (op z’n Lacan’s te begrijpen) Reële te komen, een manier, om het in de bewoordingen van Oury te zeggen, om een louter gesturale communicatie te ontwikkelen die geënt is op de site van de emergentie, een site die Oury aanduid met de verwijzing naar het boek van Francis Ponge, de “Fabrique du Pré“, een temporele virtuele locus, ja, als u insisteert, een Heideggeriaans Oord te situeren dat zich vóór alle logica en vóór de werking van de Freudiaanse verdringing bevindt, maar daarvoor heb ik eigenlijk uw aller medewerking nodig, en dat lijkt me nu niet zo dadelijk te gaan lukken, want als wij samen zouden slagen in ons opzet, bent u en ik zelf, zijn wij allen gegarandeerd zoekende naar een nieuwe job. Nu voor mij is dat niet zo erg want ik doe dit gratis omdat ik het leuk vindt.

En dan verzwijg ik nog, aldus van leer trekkend tegen mijn imaginair publiek, over de verpletterende schaamte die hen gaandeweg zal overvallen als men beseft op welk een verschrikkelijke patriarchale onderdrukking al hun prestaties, en de mijne, in feite gebouwd zullen blijken te zijn. En dat er aan die meedogenloze repressie allerminst een eind is gekomen.

Ik zei het al, van bij de aanvang: ik heb vandaag mijn dagje niet. Ik denk dat ik morgen maar ’s een dagje verlof inlas, dat is ook weeral bijna een jaar geleden.

rev. dv@CGc

over het journal intime -programma
This image has an empty alt attribute; its file name is ietsanders.jpg

pseudo-code van het programma:

gegeven:
geste: het pad van de primaire, spontane beweging
schrijfleeslus: herhaling van de geste die zich gaandeweg stabiliseert binnen de corridor van de geste
corridor: het tijdruimtelijke vlak waarbinnen de geste zich herhalen kan zoals geprojecteerd op een 2D schrijfvlak
jij, je: een participant aan het journal intime programma

het journal intime is een dagelijks algoritmisch uitgevoerde handeling (functie);

  • je wordt wakker en je doet onmiddellijk dit (géén andere bewuste handeling ervoor): je beeldt jezelf een geste in eventueel gelinkt aan een woord of een frase
  • je neemt de blocnote en initieert de schrijfleeslus
  • je vocaliseert daarbij het woord of de frase
  • als je merkt dat de herhaling zich gestabiliseerd heeft tot een geste
    • neem je jouw vocalisatie voor minstens vier iteraties op
    • teken je de geste
  • je leest in een boek in een vreemde taal (eender welke, niet je moedertaal) tot je een fragment tegenkomt waarvan je denkt dat het kan dienen als 'titel' of 'benoeming' van de geschreeftekende schrijfleeslus

uitvoer van het programma:
– een potloodtekening met een titel in een vreemde taal
– een geluidsopname van vier herhalingen van 1 uitgesproken woord of frase in het Nederlands (met NL tongval)
– (optioneel) een commentaar in proza

de journal intime routine
is een vrij exemplarisch, grafologisch NKdeE-onderzoeksprogramma.
de uitvoer ervan wordt hier gepubliceerd in het Publieke Domein

rev. dv@CGM

~

copyright ‘ViLT //dagwerk van dirk vekemans’:
CC0 1.0 Universal (CC0 1.0) Public Domain Dedication

dit werk is met liefde opgedragen aan de arbeider, huizenbouwer, muzikant en kunstschilder Julien Vekemans (26/06-1940 – 09/11-2007)

contact: dirkvekemans@yahoo.com

VOLG dirkvekemans.be
Vul je mailadres hieronder in en je krijgt elke dag het werk zo in je mailbox, gratis. jouw mailadres wordt verder niet gedeeld, gebruikt of anderszins bekend gemaakt. Met opzeglink in elke mail.

de
Neue Kathedrale des erotischen Elends
wil onafhankelijk blijven publiceren, zónder subsidie of commerciële sponsors
en dus ook zónder (al dan niet verdoken) exploitatie van gebruikersdata
en geheel vrij van reclame.

steun de NKdeE en de Vrije Lyriek
en koop een Radio Klebnikov CD op BANDCAMP:

Geef een reactie

This website uses the awesome plugin.