Het had nog schoonheid voor de ogen
van toen het Avondland voor hen begon.
Er was geen grens aan hun verlangen,
de muze was in elk van hen en zong.
Zij stonden naast elkaar, doodblij gezind.
Zij maakten dromen daad en daden woord.
zij waren goddelijk door god bemind
en hebben in elkaar die droom vermoord.
Europa is nu dode bakermat, steriel
blauw scherm waar niemand niemand ziet.
Lampedusa is een pleister op de hiel:
lijken drijven er op ’t rot van grondgebied.
Het had geschriften in het hoofd:
heiligen, ketters en een dode filosoof.
Het zag de kathedraal nog rijzen
uit het moeras van ongeloof.
“Kom hier, o lief”, zong Het tot haar
“ik zal jouw dijen strelen, Galathea
en jouw gouden lokken lieflijk aaien.
en ’s ochtends als de dag dan komt,
staat heel dit land in lichterlaaie”.
“Ga weg” sprak zij tot haar gevaar
“jij bent van dode liefde het gebaar:
dit land geheid gaat naar de haaien.”
