Categorieën
kort lyriek

finaal

(berichten uit de permanente staat van beleg #3)

de dood. hoe we die hebben aan de vreemdeling, onze broer. het afghaantje in de jachtvelden van onze gedachten.
onze taal is inktvis, zichzelf verminkende voor onze eigen miskenning. ‘omar jij poort doen’ terwijl we bedoelen dat het noodzakelijk is dat iemand even aan de poort gaat staan om de afval op te vangen van onze woekering. kleutertaal die mensen denigreert omdat het blijkbaar op fatale wijze noodzakelijk is. voor wie? voor ons? of is het nigratie, een algehele vernikkering van het bestel?

noodzaak. noch zoiets. er moet dit, er moet dat. maar wie doet wat? de beweging dan is aan de welmenenden, het gehoorzame blondje dat weet hoe moet. de rest houdt zich schuil. je ziet de ratten pas als ze het schip verlaten, in hun volle verachtelijkheid. ze hebben verrukkelijk mooie kontjes. verkrachting is niet uitsluitend een mannenzaak.

het verbloemen van dingen. de drang naar perfectie. misselijk makende ontkenning van de ware drijfveer, louter winstbejag. het zuivere van het kapitaal. ik wil dit, dus ik dood u.

de dood, fraterniteit die we hebben met de externen. infectie van de lelijkheid. affiniteit.

#2#1

Geef een reactie

This website uses the awesome plugin.