Categorieën
Anke Veld Grafiek kort Proza

Ekster

Wanneer? Geen idee.

Het zal zomer zijn, want hij voelt geen koude. Hij spant zich in,  zet de boventanden stevig  in zijn onderlip, maar in zijn herinneringen is niets te vinden dat op een naam lijkt. Vaag ziet hij het beeld van een hand die Griekse letters uitwist op een met een waslaag bedekt tablet. Hij kan nog een pi en daar misschien een lambda lezen of is het een tau, maar nee, het gaat te snel. Overigens, was het wel zijn naam die daar stond en daarbij: wat maakt het nog uit, hier en nu?

Wat is dit, waar is hij? Hij is naakt, en zijn lichaam heeft iets vreemd: het is merkwaardig ongeschonden. Hij voelt, nee hij weet zich helemaal gaaf. Nergens een schram of een zweertje, niet eens een muggenbeet. Langzaam strijkt hij de vingers over zijn gladde wangen.

Er is nergens schemering, geen overgang. Plots staat hij  in een kegel van licht. Zijn voeten schuift hij verkennend over de planken vloer, die gladgeboend is. Verder is er niets te zien, enkel het  duister dat naadloos aan de kegel kleeft. Aarzelend waagt hij zich even buiten de kegel, steekt eerst een voet en dan zijn hoofd in de donkerte, maar omdat er niets te zien is, trekt hij zich vlug terug in het licht.

Temeer daar een angstaanjagend razen vanuit het duister op hem af lijkt te stormen van zodra hij zich erbuiten begeeft.

Het dient gezegd: het geurt er aangenaam naar zaagsel, de harsgeuren bevangen hem als waren het lieflijke tastbaarheden. In het licht is er geheel geen geluid. Hij luistert aandachtig naar wat men doorgaans stilte noemt: zijn hartslag, zijn ademhalen  en het monotone gezoem, de aandrang van het denken.

Een vrouwenstem spreekt hem nu moed in. ‘Courage’, zegt ze, onzichtbaar, vanuit het duister. En : ‘luister naar je adem, alleen maar je adem’.

Ekster.

Plots, zonder enige achterhaalbare oorzaak, denkt hij het woord ‘ekster’, de vogel. Verrast door de eigen vondst herhaalt hij de gedachte. In de stilte klinkt eenmaal het lachende gekwetter van de vogel, een schel geluid dat wegebt in zijn brein. Hij schrikt hevig. Was dat…?

Levensecht doemt dan het beeld op van een naakte, liggende vrouw: je ziet enkel haar open benen, een reusachtige vogel pikt in haar onderbuik. WTF. Hij hoort het pikken, de tjaks in het vlees en de tjoks op het bot. Hij begint te rillen, wil wat roepen maar zijn stembanden brengen enkel een schor hijgen ten gehore.

‘Wat is dit, waar ben ik?’ Hij roept het luid maar de stem is verdwenen.
Het afgrijselijke beeld floept uit, maar langs zijn neusvleugels, links en rechts, glijdt nu een druppel dikke,  zwarte vloeistof weg.  De tranen pletsen op de vloer en barsten daar uiteen tot slierten zwart die in de lichtkegel opwaarts gaan zweven.

Hij wil niet meer in woorden denken, geen vogels meer zien, niet meer zulke beelden genereren. Bij die gedachte glijden weerom twee druppels op de grond. De afschuw maakt afschuw, de angst maakt angst en meer beelden.
Hij poogt de dreigende slierten met zijn handen te grijpen om ze uit het licht te drijven, maar bij elke aanraking verfijnen ze zich in tientallen dunnere draden zwart, als olie in water.
De vogel pikt genadeloos verder in het steeds weer opdoemende beeld. Vette druppels zwart zweet druipen traag van zijn huid.

Hij denkt zich snel nog een drietal rode tulpen, wiegend in de zomerwind, maar vergeefs: onstuitbaar gutst  het zwart  nu ook zijn neus en mond en anus uit. In vertwijfeling grijpt hij nog naar zijn lid, dat in zijn hand verschrompelt, en de huid verpulvert als de geblakerde bladen van een verbrand boek.

Hier eindigt ‘Ekster’.


Sterkte.

Geef een reactie

This website uses the awesome plugin.