Categorieën
lyriek

Harmonie

In de knusse beknelling van onze
dode veren prangen wij de lamme vleugels
& als knipkip & kemphaan & tijdens
het malle rennen der kipmannen
in de letterbak wij allen schuiven
onder & door & in & uit elkaar.

Vrijheid van eindnoot zoemt op de kabels
in de bekabelde velden. Orde. Opschietend
onkruid recht zich aan scheefhangende pijpen.

Zinkt in het zomp hoe toen deinden
de tonen oneindig door luchten.
Gulpt hoe toen spraken in vuurspil af
& aan de bakens van het rode der lusten!

Hier het meedogenloze weigeren pal te heersen staat,
het niet-klepperen van kleppen & het zingen daarbij
van velerlei kleurige wasem dat de kleppen
niet klinken inderdaad inderdad
indrdaad indrdd ndrdrd ddd rd n.

& het fluitende vage dat afrondt,
het mooie gestrekte dat samen
het bitse verfluimde dat snuivende

& de lippen alom node
in eendere tuiting stulpen
bij het dertigtal
opfladderende duiven

& o de verrukking
bij o het gebeuren
& wee de eeuwige spijt
bij de derde kraai, de vierde
het splijten geheel van de
moederkorst modder

& de inval van slijk sloom
in het hikdier, dit ik hier.

Geef een reactie

This website uses the awesome plugin.