voor derden

jij bent het licht
dat je worden zou
toen ik je schilderde.
jij werd het licht
dat je bent
nu ik je zie.
jullie halen
al dat zwart
zo hard zo diep
uit mij.
de liefde was er niet.
twee strepen brengen
ons er korter bij.

voor derden
jij bent het licht
dat je worden zou
toen ik je schilderde.
jij werd het licht
dat je bent
nu ik je zie.
jullie halen
al dat zwart
zo hard zo diep
uit mij.
de liefde was er niet.
twee strepen brengen
ons er korter bij.
expo
ILSE DERDEN!!
(4/4 bij een schilderij van Ilse Derden)
wij zijn verzwolgen al maar golven golven na
wij waren golvend licht ooit in de volle dagen
wij waren golven wij van wijde werelden weerga
en van diepe harmonieën uitdeinende galm
wij waren golven wij, winnaars in de kunst van falen
wij waren golven wij, hoeders van de aardse mal
wij waren golven wij, makers van het ene in het al
wij waren golven wij, met de eenvoud van het ware
wij zijn verzwolgen nu maar golven ons nog uit
wij spoelen nog de liefde af die in ons niet wou komen
wij zetten weer de wanhoop aan die niemand overwon
wij zijn verzwolgen ja maar in de golven golven wij
(3/4 bij een schilderij van i.derden.)
Het schrapen kriebelt in de keelwand.
Het schrapen vlokt aan tot vette kraai.
Aan prikkeldraad de stem bloedt open,
licht het rotte op, verlucht. De stem is.
Het staande heeft het weer van ons gewonnen. Ik
eindig in een punt, nietig, in een puntig ik. Einde.
De stem heeft alle woorden in de klank vergooid.
Het staande heeft het weer van ons gewonnen. Ik.
Sorry hoor, uw water komt niet ons aan de lippen.
Uw weelde raakt niet ons de stramme tong. Stof ja:
kunstroet. Uw verhalen verschralen tot kanteling.
Het heeft het gewonnen. Wij lossen op in vloed.
In plassen zwart, verregend op het asfalt
zie ik het karige fonkelen. Het droeve glimmen
van het stille dat bewegen wil. Zwijgen zuigt
het zwijgen uit het zwijgen, vingers leggen
vingers op de snee en wrijven het bloed
uit in het wit van de wonde. Kaal huivert
een boom zich de bladeren af, duister
kust een mond het zwart in je oog. De leegte
mirakelt: tranen bergen tranen glanzend en
traag in de gaten. Zie. Het in. De diepe glans.
Het ganse deel. Waar je rafelkleed in oker
afklopt mijn verlangen. Waar het om je rokt.
1/4 gedichten bij een schilderij van i.derden
de ogen scheuren zich van afzien af. de monden
braken afstand in hun spraak. de lippen
barsten open. de rimpelhuid verpulvert.
schroeizon schroeit gedurende millennia.
opgelakte stilte strak ten hemel opgesteven.
breuk. barst. goddeloze
overdondering.
bevrijd kabaal dat in de zinloosheid
der droge taalkanalen kolkt en stroomt.
de strik van stof
die rond het niets
haar niets hervindt.
het helder blauwe water dat ons,
verstomd en wezenloos, omspoelt: daar,
op die kusten, in die ribbels, op dat zand
zal nóg mijn woord uw naam verwekken
zal nóg mijn vers met felle gloed
de ijlst versneden bries van u tot U opwekken
zal nóg mijn laatste zin uw lijf verblijden
met de streling van mijn onbestaande
zee- en tijddoorschoten hand.