uit de ondraaglijkheid van het bestaan komt voort de ijzige wind die op de ogen slaat. uit de ogen komt het lelijke gekropen, de schilfers pijn van de ondraaglijke wind. de schilfers breken en dwarrelen neer, en vormen een laagje stof op de glanzende huid van het schone.
de blik is naar het licht gericht en blij maar vindt de duisternis van waaruit het niets ons overvalt. de wind is wild en wil meervoudig hozen met de namen van orkanen. het oog dwaalt, de zin verspreekt zich veel te haastig bij het breken van het eerste woord.
het lichaam wordt opstandig lijf dat zich van lijf ontdoen wil. de armen gooien radeloos de armen, handen, vingers van zich af. in de tweede adem van de adem breekt de lucht gedwee en woordenloos. het zucht.
het hoort gestommel op de treden van zijn trap. een jas die ploft, een bloesje dwarrelt neer en aarzelt, maar daar reeds zoeken haar lippen naar de lippen die haar waarheid zijn.

NKdeE – ‘beduidend – voor Unica Zürn’ – potlood, wasco – A5