Categorieën
kort Proza

Heksenleed, een metamorfose

i.m. Heks Lilo

In het land heerste droefenis om haar.

De pijn zat om het schone zoals een halsband rond de hond. De hond springt. De hond is in de lucht. De lucht is in de hond. We roepen de hond om het slechts een hond te laten zijn. Gewenning, zoals de naam, is een humaan verbond. Een hond, tenminste, kan in de tuin nog louter hond zijn, blaffend op het vreemde,  maar onderwijl geheel los van ons, weg van de bekende dwang, of met het leder als een koeiehuid, een minimale versie van de dagelijkse kommer, kwijl & kwel.

Wij zetten het bazig in, & zingen dan wel, maar zingen het uit. Onder ons geraken wij er niet uit. Humaan moorden wij in naam van het verbond. Geen enkele gedachte heft het denken op dat ons in onze doodse zinnen dwingt. Het zingen verwordt daarbij vlug tot een blaffen van de angst in beangstigende klanken.

Verhalen brengen ons echter troost. Zij die ons de verhalen brengen bezitten de gave en de kracht het geheel zinledige in ons te vullen met woorden, speciale woorden die nog behept zijn met de oude tover van het letterlijk geloof, als ware zij waarlijk vrije lucht waarin een nieuwe adem schuilen kon, een herhaalbaar wonderlijke genezing die slechts door lichte aanstrijk, een mond die zachtjes op een andere  mond de lippen tuit bijvoorbeeld, of de krullen inwaarts van een beschaamde blik, of het diepdoordrongen koesteren van de flitsend mooie gedachte, dergelijke mirakels die op elk moment  kunnen worden ingezet, ter bestrijding van het woekeren der aangepraatte materie, de dood die waakt als vlammetje, diep in elke cel van ons.

Keer op keer vervluchtigt echter die magie. Keer op keer komen wij tot inkeer, tot het binnen, middenin de pijn. Kijken wij daar tegenaan, dan rest er niets dat mooi is. Roet in het roet wemelt het al. & Al het schijnbaar diepere verdwijnt, het lost op in het luide gieren & snerpen van de vlakke pijn.

Zo, tegen wil en dank, maken wij de grens, zo trekken wij van leer. De harde verbittering sluit zich om het ingeknelde leed.

Maar  het woord gaat onvermoeibaar voort in ons, het stokt slechts even in het oppe van de adem. Herinner u de vele verhalen. Adem in het ritme van de vertelling. Het vertelde is geen land, het land beweegt en leeft op in het verloop van de vertelling. Van louter woorden leven ook wij aldus, want de woorden wekken ons een eendere kracht, die op eendere wijze het verschillende dat wij beleven, in de muziek plaatst van de beweging in de woorden.

Daar vaart nu in een duister bos veel te snel een schim voorbij, schuchtig tussen de al hoge peilers van de jonge bomen. Het wazige Verhaal, dat veel te kort voor onze dwaze ogen stil kon staan, schiet snel een dwarse vrouw in, of een levenslustig kind. Het Verhaal gaat verder, zo. Er is altijd weer een dapper mens die zich tegen het dodende leed kan staande houden, die haar kracht in jong levend hout vertakt, in tengere twijgen uitspreidt, in weidse bloesem zingen zal  het ontzaglijke lied van Daphne, bijvoorbeeld, de afwezige Godin die zich nooit voor altijd aan haar aardse minnaars binden kan.  Die zetten immers wel de melodieën van de liefde naar behoren  in, maar de dwazerikken zingen altijd weer het goddelijke verlangen in hun doodse stilte af en uit.

Daarom vroeg Daphne dat ze een boom mocht worden, ver van die grijpgrage massa, weg van de angst om het einde, maar ook dicht en tastbaar en tussen de kinderen en  zichtbaar een deel van het leven dat elke lente weer tomeloos opbloeit in dat duistere, vruchtbare bos.

Geef een reactie

This website uses the awesome plugin.