o rouwgezel, gij
loeit de schaduw van de aaibloem nog
met tussendoor het prangen onzer
loodplooien (ooien) (o in) (o n), gij
hoogacht het leegpletsen in de klaproep der
handen (nden) (n d) (e)
en in de nijdnaad van het scheurschip,
bij de glijzangen der zinkzuchtigen,
hun behangsel week na week afvallende
hun wegkrasvlees (asvlees) (aees) (a s)
’t zal bruisen in ’t witsel van het ruisen nog
uw ding (ting) (ing) (i)
wijl ongenadig ons als zaad ontvalt
op kille rots de woordenklank
en droog.
HEMELNETLYRIEK
lyrische teksten vanop http://vilt.skynetblogs.be 2004-2007
herwerkt voor 2020 en erger
- afdrukbare versie (Word-document in opbouw)
- vorige versie (1.0.2 – 2017): HEMELNETLYRIEK 2017
- INHOUD (alfabetisch)

