Categorieën
gedicht van de dag lyriek woordenpers

en ’s morgens was het stil

I

Gelukkig zijt gij, vader
dat ge niet daar ligt
met die koude in uw kop,

dat ge niet ziet zoals ik zie
de knevel die mijn weke ogen
en uw mond stijf uit hun breken
stut, dat ge niet voelt hoe

de plooi bergt het vallen van de dode
hand in een plooi van het vallen, zoals
ook mijn huid haar tijdslijnen puurt
uit de haar omringende plooien.

 

II

Eeuwig klinkt en luid
het huilen in de nacht.

De nacht klapt telkens uit
het donker  van de niets-
omvattende hand, en in
het lege zuigt het lege
aan het lege,  trekt het
dode met uw dood
het weidse brullen in.

Uw vingers wijzen naar
het luide zwijgen
van de pijn in mij.

In ons midden
staat gij klein
en koud en stil.

 

III

Maar toch is het niet zo
dat ik u vergeten wou:
ik las voor u omdat
gij in mij lezen wou.
Ik weende om u omdat
gij in mij wenen wou.

Ik beefde uw beven uit
en ’s morgens was het stil.

 

boom
een boom in Tienen, 31-01-2018

Geef een reactie

This website uses the awesome plugin.