
Ik droom van stof een droom
en alle ogen tranen toe meteen.
Barsten breken in de oorgang.
Bloed streept uit de mond.
Hele delen hoofd verwelken,
armen vallen week hun schouders af.
Vleugels scheuren hemels open
en de maan zet het op een zweven.
Het rennen raast doorheen de angsten
en het dansen en het zingen rafelt uit.
Wormen bijten brede gaten
in het dichte wurmen rond
het wereldgat. Zwart de dingen
daveren en dreigende schuren
de molens elk hun eigen wanden
aan. Een plompe stang slaat los
en vliegt, verloren in haar dolen,
het werkwoord falen door de hals.
Stof staat heet op stof te stuiven
en zand zet hoog haar rug op zand.
Binnenin de uitgedroogde schil
druipt enkel nog het druipen zelf.
Alle ogen tranen toe meteen:
van stof sta ik te dromen.