
(voor cb)
mijn stem is lucht verplaatst door zwarte vogels, mijn
oog betast het spinrag in de hagen, de rood omrandde
wolkjes slippen toe, gedaante naast gedaante, toe tot dek.
genadig is de herfst: her & der barmhartig rot grijpt bomen
& de zomer stuiptrekt, ligt vol gaten. slijmerig tentakels
uit de vette aarde omzwachtelen het holle in mijn huid. het nihil
van de treurnis druipt letters op het macadam die dadelijk
tot vlek vervagen. spichtig nog wat zonnestralen zoeken glas
om zich tot bloedens toe een weg te banen naar het oker
der maan. maar ook de uil is heengegaan. ik, mummie
in de tombe, ik sijpel weg. het graf naast mij is leeg. de
gliefen vurig in het donker op de natte muren vertellen
ons verhaal alsof herhaling na herhaling niets tot iets
vertalen kan. ooit & ambitieus een wonderkind ontbloot
mijn borst. kraaien zwermen uit, verslinden dan de aarde.