de stilte valt zoals een stilte vallen kan,
droog, een straaltje water in het zand.
de adem is niet uitverteld: des nachts
ril ik omdat ik mij hoor ademen, heb
geen recht meer op die lucht. schuldig
ben ik niet, maar alle schuld is wel mijn
deel. had ik maar, mijn hand in haar,
de tederheid kunnen mededelen, liefde
die hier nu vergiffenis vraagt, onmacht
die zich aan een touwtje hecht, een steen.
ik nijp mijn kont toe voor de dood die
komen gaat, ik heb dit niet verdiend.
alles wat ik zie van ons is schittering,
oogverblindend zonlicht & verstrengeling,
de eeuwigheid vergeefs gevonden in elkaar.