de wereld plooit haar plooien toe & dicht
zichzelf de wereld toe, die nergens is. licht
valt uit de kieren, maar geen vergiffenis:
overal het kille heersen van de kilte van het heersen.
de wind ontrafelt ons in de toppen der bomen
de kerk staat in haar reine onmin kerk te haten
de gevallenen waaien warrig om mij heen om hen,
aan wie zij deelachtig waren, een laatste groet
te doen. niets klinkt al te ernstig, alles irreëel.
de draden haken zich in draden tot patroon,
de vellen drogen, worden stuurs & stram
huid die huid was, wordt gelooid tot leer:
ik zeg het jou niet meer. jij weet het wel. dat
is dit. & ik fluister namen in vijandig zwart:
de redding is ver weg & zo erg dicht & kort nabij.