Het zuchten is aan mij niet echt besteed. God is droefenis, verbaal kabaal. Er wordt verteld. Ik heb de concordantie thuis, & het kapitaal. De draden rekken draden uit. Alles houdt met elkaar verband. De trap is stijl. Trede na trede komen wij nader tot de verlossing. Er is wat schimmel op de voeten (wrijven we eraf). Ik draag de dagen zoals de dagen zijn, de blijdschap is een rode bes. Het verschil zit in de woorden, alles wat ik niet zeg.
Ik raak de blanke huid alsof de blanke huid door mij geraakt wil worden. Er komt een blos op je wangen. Alles gaat achteruit. Er komt snelschrift aan te pas. Ik vind mijn spreken niet. Ik kribbel in een schrift dat niet het mijne is. Er heerst verlatenheid in onze rangen. Wij zijn onszelf niet meer. Langzaam, alsof het zo moest zijn, valt je haar op mijn schouders. Ik geef een knik terug, ik stik.
Ik tel de dagen alsof dagen telbaar zijn. Het zuchten wordt snurken, het vergeefse van het licht. Alles komt naar alles toe. Ik wrijf jou in mij uit, ik doe mijn boeken toe.