het zand is zand dat in het zand verdwaalt,
verkaveling van korrels in oneindigheid.
de woorden dragen woorden naar hun eind
alsof hun lijk erbarmen kon verwekken.
de droogte is ons alomtrent, het krimpen
wordt een krimpen dat ons al omvat. wij
dragen klanken als tulpen in de borst. wij
beheersen de stilte met ons zwijgen als geen
ander. het glijden is van alle tijden, sneeuw
die ons in ons verblindt. vergeefse zonnebrand.
een rieten mandje voor het spinnende poesje
een felle kooi voor kraai de papegaai.
ik poog jouw lippen los te laten, kus
het niets dat ons belichaamt als een lus
ik ben in jou als lome leegte aanbeland.