Jij was een onderaards gewelf in mij:
Bogen tot de sluitsteen toe gemetseld,
Bogen die het zwarte meer toebogen,
Rimpelloze spiegel waar ik mij herken.
Ik boor je aan, een diepe zucht komt vrij.
Verleden wil het heden toebehoren,
De wervels van de toekomst zijn geboren:
Jij borrelt op, een straal, een zee, een oceaan.
Ik ben jouw zon & geef jouw golven glinster
Ik zak als duizend zakken daalders goud in jou.
Ik licht jou ’s ochtends op, jij wordt mijn storm
Jij toont het land & mens & dier vergetelheid:
Er is geen zin of reden dat wij leven hier,
Buiten dit, jouw zilte bruisen aan het strand.