Categorieën
kort

krak

In een prieeltje uitgeharkt in de onaflatende opwelling van g*ds grote gemoed, een scheet waarvan de stank geen namen heeft, zit een naarstig wijf bot te vloeken. De wanden druipen glanzend van het ijzige niets & vermenigvuldigen de kleine okeren ruimte eindeloos.

Je hoort haar afwisselend zuchten, tieren, met rauwe keelklanken alles & iedereen  onverstaanbaar vervloeken. Bezwerend fluisteren & onaanhoorbaar schreeuwen. Elke klankenreeks in weer een geheel nieuwe taal. Het doet wat denken aan het vocale werk van Giacinto Scelsi, maar haar geluid is nogal vrijblijvend bovenop de aanhoudende  bromtoon geplakt die zich in het kamertje ophoudt als een gevangen mot. G*d’s grote liefde, ontpopt in een grot.

Op haar dijen hangt haar rok halfstok lusteloos te fladderen. De blouse die van het priemen van haar schoudertjes golft, is van een eendere rode stof die van doorschotenheid eerder roze oogt & hier & daar zelfs het blauwig-oranje schijnsel  van de voering vertoont of een onrustwekkend duister waarin je haar tanige huid weet glanzen.

Zij is bezig met het aanspannen van snaren, veel te strak op een krakend stuk gebogen hout. Het rozige hout waarvan de soort mij totaal onbekend is,  kan elk moment gaan barsten & breken. In de hoek ligt er al een aardige hoop van die afgestorven materie, generfd nog met de looplijnen van het leven er kriskras in. Ze glanzen gelig, alsof ze nog vocht afgeven. Twee knoesten zijn het telkens,  met de centrale spiraal uitgebogen van de wortel weg tot een stompe pijl.

Seffens komt weer die droge krak.

Geef een reactie

This website uses the awesome plugin.