Categorieën
Kathedraalse Leer

apologie van de analogie

( dv 2008 – Poging om het codebegrip t.o.v het lyrische te verduidelijken en de analogie met de programmatuur te verantwoorden)

Stel, je hebt een lyrische stem S, dat is een functie die door een taalveld T gaat en daar van de aanwezige ongelimiteerde potentie P een deelverzameling K vormt.
Die deelverzameling, de output van de auctorische beweging noemen we de klasse van het gedicht.

dv, willekeurige screenshot (detail) van de eigen schrijfomgeving waarin naast de bekende tekstverwerkers ook plaats is voor video-, audio- en grafische programma’s. de hedendaagse auteur werkt immers o.i. sowieso met code, waarvan ’tekst’ maar één verschijningsvorm is1 als je als hedendaags auteur wil gaan fungeren, als je die ambitie koestert, is de eerste noodzakelijke stap erkennen dat je in een totaal andere schrijfomgeving schrijft dan pakweg Paul van Ostaijen, dan Hugo Claus, zelfs geheel anders al als die van dat je schriftuur daardoor op radicaal ingrijpende wijze is gaan verschillen van die van voor de IT-revolutie. doe je dat niet dan weet je eigenlijk niet waarmee je bezig bent, dan bouw je op een nostalgische illusie, een vaag en dus waardeloos ideaalbeeld van ‘schrijven’ waar niks echt aan is, en dat enkel goed is als excuus voor platvloerse boekenproductie…

De klasse van elk gedicht is per definitie taalgebonden, daar een taalveld T een deelverzameling is van alle taalvelden, gevormd door alle mogelijke uitingen van een taal, bv het Nederlands, uitgebreid met haar inbedding in het geheel van andere talen. Je kan het Nederlands enkel maar op fictieve wijze van bijvoorbeeld het Engels afzonderen, zowel diachronisch als synchroon heeft elk Nederlands woord op zijn minst heel onrechtstreeks of minimaal contact met elk Engels woord. Ik zeg dat er maar bij omdat er soms onder vertalers gewag gemaakt wordt van een soort uiterst statisch  Platoons concept, een transcenderende lyrische beweging die op wonderbaarlijke manier gevat kan worden, bevroren in volle vlucht en in een ideëel geval ook puur/nauwgezet/sluitend omgezet naar een andere taal.
In mijn eerder immanente wereld waar alles groeit, bloeit, rot & in het rotte levenslustig stoeit en waar het rigiede Zijn slechts een krakkemikkig werktuig is, een roestige riek die je slechts node hanteert,   is daar echter niet veel  plaats voor. Ik beschouw de klasse van een gedicht, de code, dan ook niet als een abstractie die je uit de tekst kan puren, de code _is _ de tekst, de bewustzijnsbeweging van het abstraheren is een bijverschijnsel van het lezen (= activeren/compileren/instantiëren) van de code.

Elke abstractie is secundair, dat is een deel van het Zijn, of hoogstens het Zijn in Wording,  en het Zijn is een (noodzakelijke) fictie. Sommigen zullen de verwantschap met de stelling van Badiou (ontologie=mathesis) hier onderkennen: maar daar waar Badiou die equivalentie gebruikt als sleutel op het achterpoortje om de ideologische ettermachine terug binnen te halen, een voor mij uiterst negatieve refleks die zich tegen het Leven zelf keert, & die eigenlijk als uiterst nefast dient bestreden te worden (allez jongens, waar blijft gij?), zou ik in het verlengde van Deleuze het contingente van de humane mathesis als ijkpunt met de ontologie willen laten samenvallen zodat de ontologie in het ontologiseren verdwijnt, net zoals het lopen van de code in het lopende-zijn ervan verdwijnt*.

Dat zijn evenwel een vrij intuitieve uitspraken, ik zie mij die niet vlug hard maken in een technisch-filosofische discussie, ik ben daar waarschijnlijk domweg te traag voor, te ‘slow’, bedoel ik, ik krijg mijn concentratie-rek daar niet vaak rond. Anderszijds lopen er ook her en der een pak supercolliders rond die vooral zichzelf voorbijsnellen om vervolgens in de eigen wind te gaan wijsneuzen. Dat levert regelmatig amuzante taferelen op, maar enige noodgedwongen traagheid kan het opborrelen van het Ware of het Waarachtig Waardevolle ook bevorderen. Wee Wee Wee.

dv, potloodnotitie uit Barcelona 2008 – schets van een taalveld met een lettristische anagramfunctie
poging tot verheldering van het onderscheid dat Gilles Deleuze maakt  (in Différence et Répétition p.54) tussen de nomadische spreiding (‘distribution dans un espace ouvert illimité’) en de verdeling van het strikte oordeel (’territoires limités dans la répresentation’) – .
Je ziet dat dit op zich al een voorbeeld is van hoe op louter algoritmische wijze een literair interessante spanning ontstaat in het taalspel…

goed, maar wat win je dan, als de code geen abstractie is, maar de tekst zelf, door die tekst als code te duiden?

Ten eerste krijg je een kader waarbinnen de lyrische beweging op een niet-destructieve en niet-reducerende manier kan geformaliseerd worden. Het taalgebruik in de vetjes weergegeven paragraaf is daar maar een enigszins ridicule aanzet voor, maar je merkt wel dat het kan. De evolutie in dit soort zaken is dat als iets kan het vroeg of laat ook gebeuren zal, dus kunnen we er maar beter zelf mee beginnen, vind ik dan.

Vervolgens, binnen de ‘zuivere’ theorievorming, zo die nog zou bestaan, gaat het om een relatieve verduidelijking die een tendens in andere vormen van verduidelijking wil tegen gaan (met name de reducerende, louter quantitatieve manier van formaliseren), en die relatieve verduidelijking streeft vaneigens naar een grotere verduidelijkingskracht. Je wint op dat moment aan verduidelijkingskracht als het ogenblik de ingeslagen weg verder verlicht dan anders, en dat is m.i. het geval als je de tekst van een stuk lyriek gaat duiden als code.

Er zijn immers vanuit die benadering, die een deel van de theorievorming verplaatst naar het paradigma van het programmeren en van daaruit naar wat al te makkelijk het post-humane is gaan heten, klaarblijkelijk meer open en openende mogelijkheden dan vanuit de traditionele literaire teksttheorie, tenminste als je de moeite wil nemen die traditionele teksttheorie mee te nemen naar dat nieuwe veld. Als (bruut) voorbeeld geef ik hier een schets van de lezer-tekst verhouding in het licht van die code-benadering.

De klasse van een gedicht is wat er in de code staat, die is vatbaar voor beinvloeding door de lezer.

  • de ene lezer heeft meer geheugen dan de andere
  • een gesystematiseerd geheugen is zelf een complexe functie (gebeuren), je kan dat imiteren door een geheel van markov chains bv, waarbij een bepaalde combinatie van woorden de waarschijnlijkheid van het oproepen in het lezergeheugen van andere woorden/woorddelen/klankclusters op controleerbare wijze beinvloeden. De waarden, het waardenstelsel dat je zo samenstelt is niet discreet-statisch, maar onbepaald-dynamisch; elke betekenis verdwijnt tussen de waarden die benaderd worden, de betekenis ontstaat aldus limietsgewijs, naar het oneindige (eendere) toe.
  • het beschikbare vocabularium van een lezer is haar resolutie: als je een betekenis voortstelt als een stel co-ordinaten in het taalveld, benader je dat taalveld via de invloed van betekenissen in het ongedifferentieerde. Hoe groter de invloed, hoe hoger de resolutie.
  • Elk verschil van resolutie valt in het niet in het licht van het oneindige: het raster dat je als een doek op het bloeden spant, blijft altijd uiterst poreus, je vat ‘er’ niets mee, de illusie van stilstand die je wekt is altijd even tijdelijk omdat de eeuwigheid, het oneindige, oneindig blijft ver-eeuwigen.
  • ergo: in het perspectief van de code zijn de lezers ongelijk maar equivalent. De code draait, het gedicht loopt, de taal verwijdert de lezer van de lezer als contingentie, het gedicht ‘individualiseert’ de lezer op een bevrijdende manier, los van de dwangmatige ik-constructie. Op die manier kan je bijna spelenderwijs het catharsis-effect van elke lyrische beweging formeel beschrijven.

Iets anders dat je op soortgelijke manier kan uitwerken is bv.  de spanning tussen de linguistische grammaticaliteit en de lyrische valideerbaarheid, waarbij bijkomende ‘storende’ taalspelfuncties tussen of bij de codering van de lyrische functie wordt geschoven, waarbij je dan analoog aan de verhouding tussen een xml bestand en haar xsd schema de valideerbaarheid kan differentiéren t.o.v. de grammaticaliteit (well formedness).

Tenslotte, en dat zal dan wel het meest omstreden punt worden, kan je stellen dat een dergelijke benadering van de talige lyriek en van, bij uitbreiding, elk poëtisch proces, zeer wenselijk en zelfs  hoogst noodzakelijk is,  omdat het op haar beurt de nodige feedback kan geven naar een doldraaiende informatiserings-evolutie die allengs niet alleen meer en meer on-menselijk wordt ( wat op zich, ik kan het niet genoeg beklemtonen, uberhaubt geen slechte zaak is) maar van het menselijke net het meest destructieve dreigt tegen ons te keren, onze ingebakken doodsdrang als het ware te materialiseren in een gooi-maar-weg- die-gebrekkige-vleeshandel beweging waarbij vergeleken de Terminator distopie slechts een nogal sexy voorproefje was. Nu ja, da’s dan ook wat over the top, maar we leven nu eenmaal in groteske tijden…

Ik bedoel maar, deze apologie op haar beurt verdedigend, het gaat erom het positieve te willen zien waar het zich aanbiedt: de ‘codeske’ analogie  is een bijkomend perspectief,  ze opent nieuwe wegen en ze brengt misschien zuurstof in een toch  bijtijds verstikkend wereldje van ik & jij & lief & mooi zijn wij en er bestaat ook nog ’s een waterkansje dat we er allemaal beter van worden, dat al ons gerijmel en gefeuzel met het eigen sentimentenrot nog ergens goed voor blijkt te zijn.

Erop reageren met iets als ‘poëzie heeft toch niks met computers te maken’ of om het als een bedreiging voor de creatieve omgang met taal beschouwen, dat is dan gewoon oliedom. Of, reken maar,  net dat wat je moet doen om goed in de markt te liggen.

________________________

* Badiou herhaalt misschien gewoon de aloude Griekse verwarring van  het concept van de differentie met de conceptuele differentie, zoals Deleuze die beschrijft in Difference et Repetition, p.47 , enfin ik probeer maar wat aan te reiken, ik erger mij daar namelijk al geruime tijd blauw, groen en purper aan, hoe die man als een uiterst kwaadaardig virus door de intelligentsia raast & zijn verlossing uit de postmoderne soep van elk podium mag komen prediken  en niemand doet er wat aan…

invoer 16/07/2008 – verwerkt voor TVA op 22/02/2021

Noten[+]

Geef een reactie

This website uses the awesome plugin.